duizend dahlia's dansen duizelingwekkend in de warme zomerwind
koperkleurige kelken kalmeren mijn oververhitte gestel
daar is mijn vriend, vrolijk als een bloem
vogelgekwetter en klagende geitjes vinden er het hunne van
wespen en bijen zoemen; sommigen tevreden, anderen boos
de zon en haar wolken kijken gedachteloos toe
het enthousiasme van geelblonde teefjes vertederd
mijn favoriete zwerver eet yoghurt met zijn blote handen
een nieuwbakken moeder oogt schuw, angstig voor het kwaad van haar kind
giechelende grietjes eten chips, drinken water uit de grondpomp
ik probeer de kleuren te tellen, aroma's te proeven
het gefluister van stervende bloemblaadjes op te vangen
dreunend vertrekken de laatste vrachtwagens vol vertier
vermoord gras, goudgeel hulpeloos, reikt doods geurend naar mijn enkels
de lelijkheid van normaliteit verwelkt schoonheid
zo vergaat het leven
bloemen en planten
zijn net mensen.
Dit gedicht stond in de september-editie van de Assendorper