het is nu twaalf jaar geleden; de lange, eenzame zomer ruimde het veld, langzaam brak de herfst het leven open
ik ontmoette een platinablonde engel, haar naam was Sam; een vrolijke, jonge vrouw met de schitterendste bruine ogen
we praatten, we lachten, we kusten; het was een sprookje, inclusief boze tovenaar
Sam had een vriendje, zo'n typische alles-wat-ik-niet-ben; vierkant hoofd, vierkant lijf, woordenschat van een overleden huisplant, trots op zijn vervoersmiddel, ik benijdde hem om niets, behalve zijn lief; het meisje, de vrouw, het stralende middelpunt van mijn zielige leven
drie dagen per week, van negen tot zes, op de werkvloer dartelden wij om elkaar heen als verliefde zwijntjes, daarbuiten was er haast absolute radiostilte; driemaal daags een berichtje, soms een foto van die betoverende, brede glimlach
de verliefde blik in die mooie ogen kan ik nog steeds voor mij zien, nog steeds met een beetje pijn
die werkdagen mochten eeuwig duren
als we een sigaretje rookten onder de openstaande magazijndeur, kroop ze in mijn jas; dan sloeg ik mijn armen om haar heen en was er niets op de wereld behalve wij
we maakten er een spelletje van om stiekeme kusjes te stelen bij elkaar, als iedereen het kon zien en niemand het zag; klanten, collega's, niemand mocht weten van de liefde die wij deelden
soms, als we zeker wisten dat er niemand was, gooide ik haar op een bed of bank en kusten we vurig
na sluitingstijd kroop ze op mijn schoot en vreeën we op kantoor
we maakten selfies, die bij het terugzien nog steeds overlopen van de schaamteloze verliefdheid
het was ons, of mijn, eigen stukje hemel op aarde
de andere vier dagen waren niets minder dan eeuwigdurend vagevuur; mijn favoriete song in die maanden heette
By & By (noot van de auteur;
klik hier)
een loom kabbelend, grotendeels instrumentaal, nummer waarin de zanger mompelend verhaalt over de stroperigheid van tijd, gevolgd door vele minuten schaarse gitaarnoten over een repeterend drumritme
hele dagen verdwenen in de kille, eenzame werkelijkheid van doodse stilte; met een fles Southern Comfort zat ik op de koude vloer naast mijn platenspeler, iedere zes minuten plaatste ik de naald weer op het zwart, waarna ik proostte en tegen beter weten in op mijn telefoon keek; 'geen berichten'
waarop ik mijn gedachten de vrije loop liet en mij voorstelde hoe zij hand in hand met haar (andere) geliefde door de stad liep, bij haar schoonfamilie op de bank zat en 's avonds met hem in bed lag
gedachtes die ik poogde te verdrinken, maar die altijd bleven drijven
soms had ik een opwelling van frustratie en onmacht, dan besloot ik dat het voorbij moest zijn, dat ik op zoek zou gaan naar een vrouw die alleen met mij wilde zijn, die ook haar vrije tijd met mij door wilde brengen, voor wie ik mijn liefde van de daken mocht schreeuwen
steeds kwam er dan een berichtje, doordrenkt van liefde, aandacht, gemis, verlangen, dat mijn tijdelijke opleving van zelfwaarde teniet deed; ze stroomde mijn leven weer binnen en gaf kleur aan de grijze eenzaamheid van mijn koude vloer; ik schreef een gedicht, bejubelde haar als de schone muze die ze was en rechtte mijn rug
ik zou op haar wachten, want de tijd was mijn vriend; er zou een moment komen dat ze zou inzien dat ik de man van haar leven was, niet het vierkant
dat moment kwam op een zonnige woensdag in februari
ze had zich losgemaakt van de vriend, stond op mijn stoep met een tas vol kleding en we bezegelden onze toekomst; vanaf toen zou alles anders worden
het werd een dag op een roze wolk, zoals ik die maar zelden had beleefd; we wandelen, zomaar in het openbaar, naar de winkel voor sigaretten; we rookten hetzelfde merk, een groots symbool van ideale liefde en lagen daarna urenlang in mijn bed; een bed dat ze nooit eerder betrad, maar nooit meer verlaten zou
we praatten, we lachten, we kusten; het was een sprookjesdag en heel even leek de boze tovenaar verslagen
het bleek van korte duur; nog geen twaalf uur later keerde ze terug naar het vierkant, waarop ze mij de volgende dag ijzig meedeelde dat wij niet meer bestonden, ik speurde in haar ogen naar tekenen van spot, een knipoog, een fractie van de belofte die ze een dag eerder tussen mijn lakens steeds herhaalde
die avond ging ik met een kater naar bed, wetende dat alles anders was geworden
wat volgde was een lichtbeschamende periode waarin ik wanhopig rondjes bleef draaien rond een vrouw wiens warme glimlach versteend was; de verliefde blik was verdwenen, wat resteerde was vooral minachtig, met een vleugje goed verstopt medelijden
plots waren die drie feestdagen per week een opzichtige manifestatie van gebroken harten en verkilde verlangens
we deden ons best als professionals, maar ik was gebroken; bleef proberen onze oude spelletjes te spelen, kusjes te stelen en met iedere verzuchting dat ze niet meer wilde, haatten we mij een beetje meer
aan het einde van iedere werkdag stapte ze in het verchroomde zelfbeeld dat het vierkant voor zichzelf oppoetste, kuste hem met die goddelijke lippen op de potsierlijke mond en dan scheurden ze weg
hij; de hersenloze, ijskoude zaadmachine met de potentiële vrouw van mijn leven
driemaal per week, aan het eind van iedere werkdag, ging ze opnieuw bij me weg
dat beeld staat, net als die stralende glimlach en bijbehorende verliefde blik, in mijn geheugen gebeiteld
ook de pijn is nog oproepbaar; voor een korte tijd was Sam de reden van mijn bestaan en van de ene op de andere dag bleek ik waardeloos voor haar; daar herstelt een man nooit helemaal van